Acute problemen
Als gevolg van doorgevoerde bezuinigingen, kunnen vanaf september 2025 studenten fortepiano en professionele musici niet langer gebruikmaken van het brede assortiment historische fortepiano’s en andere klavierinstrumenten, die Museum Geelvinck ter beschikking stelt in de Posthoornkerk (Amsterdam).
Bovendien wordt deze zomer één van onze grote depots opgeheven: daar zijn momenteel ca. 200 historische harmoniums, fortepiano’s en andere toetsinstrumenten gestald. Over vervangende depotruimte is nog geen zekerheid.

Hoe kan dat? De onderliggende problematiek is, dat historische semi-immobiele klavierinstrumenten wat betreft beschermende erfgoedregelingen tussen wal en schip vallen. Daardoor is er ook geen geld voor onderhoud.
Wat zijn semi-immobiele klavierinstrumenten?
Semi-immobiele klavierinstrumenten zijn bij voorbeeld fortepiano’s, vleugels, harmoniums, huisorgels, tafelpiano’s, klavecimbels enz. Dit zijn grote toetsinstrumenten met een complex mechaniek, die vanwege hun omvang meestal op hun eigen plek in een gebouw blijven staan. Het zijn geen instrumenten, die musici gemakkelijk zelf meenemen, zoals een viool, een fluit of een trompet. Anderzijds zit het instrument ook niet aan het gebouw vast zoals een kerkorgel of carillon.
Waarom is het onderscheid tussen semi-immobiele en vaste klavierinstrumenten van belang?
Een mobiel instrument, zoals een viool, een trompet of een trom, is normaliter eigendom van de musicus, die het bespeelt. De musicus neemt het zelf mee van podium naar podium en kan er ook zelf thuis mee oefenen. Vaak is het mechaniek niet dusdanig complex, dat de musicus de verzorging en stemming niet aan een gespecialiseerde technicus hoeft over te laten: hij kan het zelf af. Weliswaar kunnen deze instrumenten bijzonder kostbaar zijn (en daarmee onbetaalbaar voor een musicus). Daarvoor zijn fondsen, zoals het Nationaal Muziekinstrumenten Fonds, die zich specifiek richten op het in bruikleen verstrekken van muziekinstrumenten aan musici.
Een immobiel klavierinstrument zit nagelvast aan een gebouw geklonken en vormt daarvan derhalve een vast element. Voorbeelden zijn kerkorgels en carillons. Voor onderhoud en restauratie van (immobiele) klavierinstrumenten aan monumenten zijn subsidieregelingen beschikbaar. Deze vormen namelijk een onlosmakelijk onderdeel van het betreffende rijks-, provinciale of gemeentelijke monument. Er is een afdeling Klinkend Erfgoed bij de Rijksdienst Cultureel Erfgoed speciaal voor dit soort kerkorgels en carillons.
Semi-immobiele klavierinstrumenten zijn noch het één, noch het ander. Deze instrumenten behoren bij voorkeur – dat geldt temeer voor historische instrumenten – op een min of meer vaste plek in een gebouw te worden geplaatst en vormen een onderdeel van het interieur. Daar kunnen deze worden bespeeld door langskomende musici. Veelvuldige verplaatsing naar andere locaties is vanwege de complexiteit van het mechaniek en vanwege de omvang van het instrument niet gunstig voor het behoud van het instrument – dat geldt temeer voor historische instrumenten – en het is tevens lastig en kostbaar. De complexiteit van het klavierinstrument vergt bovendien regelmatig onderhoud en stemming door een daarin gespecialiseerd ambachtelijk technicus.
Waarom vallen semi-immobiele klavierinstrumenten tussen wal en schip?
Niet door de erfgoedwet beschermd, geen subsidieregelingen
Historische semi-immobiele klavierinstrumenten zijn van oorsprong bedoeld om semi-permanent in een gebouw te worden geplaatst. Vanaf de 18e eeuw vindt je in toenemende mate klavecimbels, piano’s, huisorgels en harmoniums in gebouwen, zoals paleizen, herenhuizen, buitenplaatsen, kastelen en kerken, alsook in podiumlocaties, zoals theaters, concertgebouwen, raadhuizen, restaurants en café’s. Immers dit soort toetsinstrumenten waren instrumenteel voor de muziekmakers van hun tijd. Zowel mannen als vrouwen – zeker als zij van gegoede huizen kwamen – bekwaamden zich in het bespelen van klavierinstrumenten. In de tweede helft van de 19e en de eerste helft van de twintigste eeuw bevindt zich in vrijwel elk huishouden in de Westerse wereld wel een semi-immobiel toetsinstrument. De komst van de radio en platenspeler maakt hieraan geleidelijk een eind. Met de teruglopende noodzaak om voor muziek een instrument te kunnen bespelen en daarmee de afname van het aantal spelers, verdwijnt het semi-immobiele klavierinstrument vervolgens geleidelijk uit de huiskamer en uit de publieke ruimte. Aan regelmatig onderhoud zijn immers kosten verbonden en als het instrument niet (goed) meer bespeelbaar is, wordt het een sta-in-de-weg.
Omdat semi-immobiele instrumenten geen onderdeel van het gebouw zelf vormen, vallen zij slechts bij hoge uitzondering onder de bescherming die monumentenzorg (Erfgoedwet) biedt; namelijk uitsluitend in het geval dat het instrument onderdeel uitmaakt van een beschermd historisch interieur. Het gevolg van het ontbreken van wettelijke bescherming betekent in de praktijk dat er ook geen fiscale of subsidieregelingen zijn, die het voor de gebouweigenaar aantrekkelijk maken deze instrumenten te be- en onderhouden.
Complexe instrumenten, relatief hoge onderhoudskosten dus sneller een sta-in-de-weg?
Deze semi-immobiele klavierinstrumenten zijn voorzien van complexe mechanieken, die regelmatig onderhoud en stemming behoeven. Er zijn daardoor regelmatig terugkerende onderhoudskosten aan verbonden om deze goed bespeelbaar te houden. Als het instrument door gebrek aan regulier onderhoud niet meer goed bespeelbaar is, wordt het meestal als een sta-in-de-weg gezien. Op zijn best wordt het dan vervangen door een moderne piano of vleugel. Echter deze moderne instrumenten – die minder onderhoud vergen – hebben een totaal andere klankkleur, produceren een veel minder intiem geluid en zijn niet te vergelijken met de historische klavierinstrumenten, die er oorspronkelijk gestaan hebben. Daarmee verdwijnt het originele geluid (“sound heritage”), de mogelijkheid om te genieten van de muziek zoals die oorspronkelijk in deze historische gebouwen geklonken heeft; de unieke ervaring van de muziek van toen ontbreekt.
Trends, ambachtelijke kennis en ervaring verdampt
Met name begin jaren ’70 ontstond een golf van interesse in de authentieke muziekuitvoering. Historische instrumenten, die de tand des tijds overleefd hadden, werden bestudeert en weer tot leven gebracht. Verzamelingen ontstonden en ambachtelijke restauratoren, replica-bouwers en pianotechnici specialiseerden zich en begonnen kleinschalige ateliers. Helaas is het merendeel van hen inmiddels de pensioengerechtigde leeftijd genaderd of inmiddels al ruim daarin.

Bij het ontbreken van subsidieregelingen en als gevolg van de toenemende financiële druk op de sector oude muziek, is het aantal opdrachten steeds verder teruggelopen. Het gevolg hiervan is, dat er geen stimulans is voor een nieuwe generatie ambachtelijke vaklieden om daarop in te springen. De kennis en ervaring opgedaan door de nog bestaande ambachtsmensen dreigt binnen vijf à tien jaar met hen het graf in te gaan. De huidige inschatting is, dat over tien jaar slechts 15% van het huidige aantal werkzaam zal zijn. Het zal dan bijzonder moeilijk worden om bestaande instrumenten nog bespeelbaar te houden. Bepaalde specialismen zullen volledig verdwijnen, waardoor die instrumenten in het geheel niet meer bespeelbaar te maken zijn.
Als gevolg van de introductie van de radio en platenspeler zijn in de loop van de 20e eeuw klavierinstrumenten in rap tempo verdwenen uit de huiskamer en uit de historische gebouwen, waar deze oorspronkelijk stonden. Gelukkig waren er – met name rond de jaren ’70 in de golf van belangstelling voor de authentieke muziekuitvoering – musici en verzamelaars, die deze instrumenten voor destructie bewaarden en vaak ook lieten restaureren, respectievelijk bespeelbaar hielden. Maar ook deze generatie raakt inmiddels uit de tijd. In de afgelopen jaren zijn internationaal al diverse belangrijke collecties van particuliere verzamelaars en musici geveild.
Op zijn best worden deze instrumenten dan aan musea aangeboden. Echter dit soort klavierinstrumenten nemen veel depotruimte in beslag en musea worden juist gedwongen te bezuinigen en slecht in hun beleid passende objecten te ontzamelen. Niet alleen door particulieren, maar ook door musea, die er van af willen, worden deze instrumenten dan aangeboden aan de enkele muziekinstrumentenmusea, die zich hierop gericht hebben. Geelvinck Muziek Musea beheren daardoor gezamenlijk inmiddels meer dan 650 semi-immobiele klavierinstrumenten en dat zonder structurele overheidssubsidie.
Helaas zien we deze trends niet alleen in Nederland, maar ook in vrijwel heel Europa. Als we deze problematiek niet snel adresseren, verdwijnt daarmee de mogelijkheid om de muziek van onze voorouders te beluisteren, zoals zij die ooit ook genoten hebben.
Deze problematiek is te meer ernstig, omdat er wel voldoende enthousiaste jonge musici zijn, die interesse hebben in deze instrumenten. Jaarlijks studeren er alleen al in Nederland tussen de tien en twintig fortepianisten af, die graag solo of in ensembles op dit soort historische instrumenten willen spelen. Maar dan moeten die instrumenten wel voorhanden zijn.
Versnippering door ontbreken van beleid
Eerste helft 20e eeuw: particuliere collecties opgenomen in overheidsmusea
In de loop der eeuwen werden klavierinstrumenten steeds aangepast aan de smaak van de tijd: nieuwe vindingen werden in het mechaniek, de klankkast en de pijpen of besnaring aangebracht. Eerdere instrumenten werden aangepast of vervangen door nieuwe instrumenten, net als dat werk van de vorige generatie componisten vervangen werd door nieuwe composities van componisten die dan en vogue zijn. Mendelssohn is de eerste die in 1829 een heruitvoering van Bach’s Matthäus Passion organiseert: daarmee legt hij de basis voor de herwaardering van werk uit het verleden. Hierdoor ontstaat in de loop van de tweede helft 19e eeuw ook interesse in historische instrumenten. Aanvankelijk worden deze op basis van particulier initiatief opgebouwde collecties in de loop van de eerste helft van de 20e eeuw opgenomen in overheidsmusea, zoals het Gemeentelijk Museum Den Haag (o.a. Scheurleer Collectie) en het Rijksmuseum.
Vanaf jaren ’50 20e eeuw: hernieuwde belangstelling voor de authentieke uitvoering
Vanaf de jaren ’50 van de 20e eeuw ontstaat op de golf van hernieuwde belangstelling voor de “authentieke muziekuitvoering”; denk aan: Nikolaus Harnoncourt, Christopher Hogwood, Paul Bandura-Skoda en Jordi Savall. In de jaren ’70 werd door Gustav Leonhardt, Frans Brüggen, Anner Bijlsma, Stanley Hoogland en Bob van Asperen de basis gelegd voor de Amsterdamse School in de historisch geïnformeerde muziekpraktijk. Door muziekdocenten als Willem Brons wordt dit eveneens naar het buitenland uitgedragen, zoals in Japan. Hun studenten, zoals Bart van Oort, Richard Egarr en Olga Pashchenko, zetten vandaag de dag hun werk voort. Een significante hoeksteen was en is de toegang die studenten hadden tot originele en replica-instrumenten, zoals fortepiano, klavecimbel, clavichord, kabinetorgel en harmonium. In Amsterdam was dat met name de door Rien Hasselaar (1934-2000) bijeengebrachte ‘Sweelinck Collectie’. Deze collectie wordt inmiddels meer dan anderhalf decennium beheerd door Museum Geelvinck.

Geen groot nationaal muziekinstrumentenmuseum, collecties onzichtbaar
In tegenstelling tot in de landen om ons heen is – ondanks verschillende pogingen daartoe – het nooit gekomen tot een groot nationaal muziekinstrumentenmuseum, zoals landen om ons heen die kennen (denk bij voorbeeld aan: Cité de la Musique in Parijs en het MIM in Brussel). De collectie in het Kunstmuseum Den Haag is al decennia voor het publiek vrijwel onzichtbaar. Sedert enkele jaren heeft het Rijksmuseum de draad wel opgepakt, maar het blijft bescheiden. Muziek- en muziekinstrumentencollecties worden in Nederland stiefmoederlijk behandeld. Behoud van collecties is vooral afhankelijk van gemeentelijk politiek en met name particulier initiatief. Omdat vele collecties en de daaruit voortkomende kleine particuliere musea hun ontstaan vinden in de jaren ’70 is hun situatie momenteel ongewis: de generatie, die deze tot stand hebben gebracht, loopt op zijn einde en er is nauwelijks opvolging. Het huidige politieke klimaat is eveneens ongunstig. Inmiddels zijn in de afgelopen jaren al verschillende muziekinstrumentencollecties opgeheven, zoals bijv. de collectie, vakbibliotheek en archieven van het Accordeon- en Harmonicamuseum ‘De Muse’ in Malden, dat na 22 jaar als gevolg van gemeentelijke bezuinigingen in 2020 gedwongen werd te sluiten. In 2021 werd de collectie geveild.
Nationaal beleid voor de collecties met bespeelbare historische muziekinstrumenten en het daaraan gerelateerde levend erfgoed van gespecialiseerde ambachten, die deze instrumenten restaureren, stemmen en bespeelbaar houden, ontbreekt volledig.
Oplossingsgerichte actie
In de afgelopen twee decennia heeft Museum Geelvinck een breed internationaal netwerk opgebouwd. Zij is actief binnen de wereldkoepel van muziekinstrumentenmusea ICOM Music (CIMCIM), REMA-Europees Netwerk Oude Muziek en andere gremia. Tussen 2012 en 2020 hebben wij jaarlijks een internationaal symposium georganiseerd om de stakeholders voor het levend erfgoed van de fortepiano bijeen te brengen. Ook zijn wij al ruim een decennium geleden gestart met de aan ons toevertrouwde klavierinstrumenten bespeelbaar terug te plaatsen in de historische gebouwen, waar deze oorspronkelijk ook ooit gestaan hebben.
Inmiddels zijn in het samenwerkingsverband Geelvinck Muziek Musea verschillende acties gestart om de problematiek te adresseren; dit zowel op landelijk als op internationaal niveau, onder meer in het kader van de Faro Conventie. Zo loopt momenteel het door Europees geld gesteunde Tune-In.eu project; hierin werken wij samen met onder meer International Music Council (onder UNESCO), REMA en EMA-Early Music America. Zowel in Nederland als internationaal hebben wij contact met een groot aantal gespecialiseerde collecties, restauratoren, musici, festivals en andere stakeholders. We hebben het thema geadresseerd bij ICOM Music, ICOM ICLCM, ICOMOS Europe Group, Europa Nostra, Centre Européen de Musique, European Heritage Alliance en CDCPP (Raad van Europe). Samen met onder meer Europa Nostra zijn wij gestart dit thema bij de Europese Unie aan te kaarten. Een samenwerking met Centre Européen de Musique is in de maak. In najaar 2024 werd ons thema genomineerd voor The 7 Most Endangered European Heritage (Europa Nostra). Daarnaast hebben wij afgelopen december 2024 de start van de opzet voor een internationaal netwerk van stakeholders gelanceerd: het European Historic Keyboard Network.
Acute problemen
Maar onze positie in Nederland is als gevolg van bezuinigingen nu steeds benarder geworden. In 2017 kon te nauwer nood voorkomen worden, dat het (Geelvinck) Pianola Museum haar gebouw in Amsterdam moest opgeven; door publieke acties kon dit gemeentelijke besluit alsnog worden teruggedraaid. Eind 2019 werd het Geelvinck Muziek Museum Zutphen door de gemeente Zutphen gedwongen het haar in 2016 beschikbaar gestelde gebouw te verlaten. In 2024 moest het Harmonium Museum Nederland haar gebouw in Barger-Compascuum (Veenpark) na twee decennia verlaten en heeft Museum Geelvinck ook deze kerncollectie onder zijn hoede genomen.
Dit voorjaar werd het Conservatorium van Amsterdam door bezuinigingen gedwongen zijn steun aan Museum Geelvinck terzake de Sweelinck Collectie na bijna twee decennia te beëindigen. Nu de financiële steun daarvoor stopt, zijn wij genoodzaakt in september onze vestiging in de Posthoornkerk te Amsterdam – Geelvinck Early Piano Museum – te sluiten. Daarmee verdwijnt de locatie, waar studenten van het conservatorium het hele jaar door 24/7 zich ermee kunnen bekwamen, musici er kunnen oefenen en CD-opnames gemaakt kunnen worden; ook de vakopleiding voor pianotechnicus maakte er gebruik van. In plaats van een breed spectrum aan historische klavierinstrumenten, rest voor de studenten nog slechts een handje vol, die in het conservatorium opgesteld staan en slechts beperkte beschikbaarheid hebben. Deze bezuinigingsmaatregel heeft eveneens tot gevolg dat de financiële bodem onder de collecties muziekinstrumenten, die Museum Geelvinck beheert, is weggevallen. Uitsluitend door middel van rigoureuze sanering van de subcollectie muziekinstrumenten kan ons museum – dat overigens als historisch huismuseum zonder meer duurzaam levensvatbaar is – zijn toekomst borgen. Dat betekent dat het leeuwendeel van de subcollectie muziekinstrumenten zal moeten worden afgestoten. Daarbij zal, waar het de museale collectie in eigendom van het museum betreft, de LAMO worden toegepast. Desondanks verwachten wij, dat dit dan onherroepelijk zal resulteren in het verdwijnen van het merendeel van deze instrumenten: wellicht naar het (verre) buitenland, zo niet door destructie omdat er simpelweg geen geïnteresseerden voor in meer of mindere mate te restaureren historische instrumenten kunnen worden gevonden. Dat is doodzonde en een nauwelijks meer terug te draaien oplossing, waartoe wij nu gedwongen worden.