Als gevolg van doorgevoerde bezuinigingen, kunnen vanaf september studenten fortepiano en professionele musici niet langer gebruikmaken van het brede assortiment historische fortepiano’s en andere klavierinstrumenten, die Museum Geelvinck ter beschikking stelt in de Posthoornkerk (Amsterdam). Bovendien wordt deze zomer één van onze grote depots opgeheven: daar zijn momenteel ca. 200 historische harmoniums, fortepiano’s en andere toetsinstrumenten gestald. Over vervangende depotruimte is nog geen zekerheid.
De onderliggende problematiek is, dat historische semi-immobiele klavierinstrumenten wat betreft beschermende erfgoedregelingen tussen wal en schip vallen. Daardoor is er ook geen geld voor onderhoud. Hoe komt dat?
Waar gaat het over?
Semi-immobiele klavierinstrumenten zijn bij voorbeeld fortepiano’s, vleugels, harmoniums, huisorgels, tafelpiano’s, klavecimbels enz. Dit zijn grote toetsinstrumenten met een complex mechaniek, die vanwege hun omvang meestal op hun eigen plek in een gebouw blijven staan. Het zijn geen instrumenten, die musici gemakkelijk zelf meenemen, zoals een viool, een fluit of een trompet. Anderzijds zit het instrument ook niet aan het gebouw vast zoals een kerkorgel of carillon.
Waarom is dit onderscheid van belang?
Voor klavierinstrumenten, die nagelvast aan een historisch gebouw vast zitten, zoals kerkorgels, zijn subsidieregelingen beschikbaar. Deze vormen namelijk een onlosmakelijk onderdeel van rijks- of gemeentelijke monumenten. Er is zelfs een eigen afdeling Klinkend Erfgoed bij de Rijksdienst Cultureel Erfgoed, speciaal voor dit soort kerkorgels en carillons.
Een mobiel instrument, zoals een viool, is normaliter eigendom van de musicus, die het bespeeld. De musicus neemt het zelf mee van podium naar podium en kan er ook zelf thuis mee oefenen. Vaak is het mechaniek niet heel complex en kan de musicus zelf er voor zorgen, dat het instrument in goede staat en op stemming blijft.
Waarom vallen semi-immobiele klavierinstrumenten tussen wal en schip?
Semi-immobiele klavierinstrumenten vallen tussen die twee categorieën in. Deze instrumenten horen in een historisch gebouw te staan. Vanaf de 18e eeuw stond er een klavecimbel, piano, huisorgel of harmonium in vrijwel elk gebouw: paleizen, herenhuizen, buitenplaatsen, kastelen, kerken en podiumlocaties, zoals theaters, concertgebouwen, raadhuizen, restaurants of café’s. Immers dit soort toetsinstrumenten waren de muziekmakers van hun tijd, voordat de radio en platenspeler hun intrede deden. Omdat deze instrumenten niet aan het gebouw genageld zijn, worden zij ook niet door de Erfgoedwet beschermd. Daardoor zijn er ook geen subsidieregelingen van toepassing, die het voor de gebouweigenaar aantrekkelijk maken deze instrumenten te behouden.
Bovendien zijn deze klavierinstrumenten voorzien van complexe mechanieken, die regelmatig onderhoud en stemming behoeven. Er zijn dus ook (forse) onderhoudskosten aan verbonden om deze bespeelbaar te houden. En als het instrument niet meer echt bespeelbaar is, wordt het meestal als een sta-in-de-weg gezien. Op zijn best wordt het dan vervangen door een moderne piano of vleugel. Echter deze moderne instrumenten – die minder onderhoud vergen – hebben een totaal andere klankkleur, produceren een veel minder intiem geluid en zijn niet te vergelijken met de historische klavierinstrumenten, die er oorspronkelijk gestaan hebben. Daarmee verdwijnt het originele muzikale geluid, de mogelijkheid om te genieten van de muziek zoals die oorspronkelijk in deze historische gebouwen geklonken heeft; de unieke ervaring van de muziek van toen verdwijnt.
Ambachtelijke kennis en ervaring verdampt
Met name begin jaren ’70 ontstond een golf van interesse in de authentieke muziekuitvoering. Historische instrumenten, die de tand des tijds overleefd hadden, werden bestudeert en weer tot leven gebracht. Verzamelingen ontstonden en ambachtelijke restauratoren, replica-bouwers en pianotechnici specialiseerden zich en begonnen kleinschalige ateliers. Helaas is het merendeel van hen inmiddels de pensioengerechtigde leeftijd genaderd of inmiddels al ruim daarin. Echter bij ontbreken van subsidieregelingen en als gevolg van de toenemende financiële druk op de sector oude muziek, is het aantal opdrachten steeds verder teruggelopen. Het gevolg hiervan is, dat er geen stimulans is voor een nieuwe generatie om daarop in te springen. De kennis en ervaring opgedaan door de nog bestaande ambachtsmensen dreigt binnen vijf à tien jaar met hen het graf in te gaan. De huidige inschatting is, dat over tien jaar slechts 15% van het huidige aantal werkzaam zal zijn. Het zal dan bijzonder moeilijk worden om bestaande instrumenten nog bespeelbaar te houden. Bepaalde specialismen zullen volledig verdwijnen, waardoor die instrumenten in het geheel niet meer bespeelbaar te maken zijn.
Als gevolg van de introductie van de radio en platenspeler zijn in de loop van de 20e eeuw klavierinstrumenten in rap tempo verdwenen uit de huiskamer en uit de historische gebouwen, waar deze oorspronkelijk hoorden. Gelukkig waren er vanaf de jaren ’70 musici en verzamelaars, die deze instrumenten voor destructie bewaarden en vaak ook lieten restaureren, respectievelijk bespeelbaar hielden. Maar ook deze generatie raakt inmiddels uit de tijd. Op zijn best worden deze instrumenten dan aan musea aangeboden. Echter dit soort klavierinstrumenten nemen veel depotruimte in beslag en musea worden juist gedwongen te bezuinigen en slecht in hun beleid passende objecten te ontzamelen. Niet alleen door particulieren, maar ook door musea, die er van af willen, worden deze instrumenten dan aangeboden aan de enkele muziekinstrumentenmusea, die zich hierop gericht hebben. Geelvinck Muziek Musea beheren daardoor gezamenlijk inmiddels meer dan 650 semi-immobiele klavierinstrumenten en dat zonder structurele overheidssubsidie.
Helaas zien we deze trends niet alleen in Nederland, maar ook in vrijwel heel Europa. Als we deze problematiek niet snel adresseren, verdwijnt daarmee de mogelijkheid om de muziek van onze voorouders te beluisteren, zoals zij die ooit ook genoten hebben.
Deze problematiek is te meer ernstig, omdat er wel voldoende enthousiaste jonge musici zijn, die interesse hebben in deze instrumenten. Jaarlijks studeren er alleen al in Nederland tussen de tien en twintig fortepianisten af, die graag solo of in ensembles op dit soort historische instrumenten willen spelen. Maar dan moeten die instrumenten wel voorhanden zijn.
Versnippering door ontbreken van beleid
In de loop der eeuwen werden klavierinstrumenten steeds aangepast aan de smaak van de tijd: nieuwe vindingen werden in het mechaniek, de klankkast en de pijpen of besnaring aangebracht. Eerdere instrumenten werden aangepast of vervangen door nieuwe instrumenten, net als dat werk van de vorige generatie componisten vervangen werd door nieuwe composities van componisten die dan en vogue zijn. Mendelssohn is de eerste die in 1829 een heruitvoering van Bach’s Matthäus Passion organiseert: daarmee legt hij de basis voor de herwaardering van werk uit het verleden. Hierdoor ontstaat in de loop van de tweede helft 19e eeuw ook interesse in historische instrumenten. Aanvankelijk worden deze op basis van particulier initiatief opgebouwde collecties in de loop van de eerste helft van de 20e eeuw opgenomen in overheidsmusea, zoals het Gemeentelijk Museum Den Haag (o.a. Scheurleer Collectie) en het Rijksmuseum.
Vanaf de jaren ’50 van de 20e eeuw ontstaat op de golf van hernieuwde belangstelling voor de “authentieke muziekuitvoering”; denk aan: Nikolaus Harnoncourt, Christopher Hogwood, Paul Bandura-Skoda en Jordi Savall. In de jaren ’70 werd door Gustav Leonhardt, Frans Brüggen, Anner Bijlsma, Stanley Hoogland en Bob van Asperen de basis gelegd voor de Amsterdamse School in de historisch geïnformeerde muziekpraktijk. Door muziekdocenten als Willem Brons wordt dit eveneens naar het buitenland uitgedragen, zoals in Japan. Hun studenten, zoals Bart van Oort, Richard Egarr en Olga Pashchenko, zetten vandaag de dag hun werk voort. Een significante hoeksteen was en is de toegang die studenten hadden tot originele en replica-instrumenten, zoals fortepiano, klavecimbel, clavichord, kabinetorgel en harmonium. In Amsterdam was dat met name de door Rien Hasselaar (1934-2000) bijeengebrachte ‘Sweelinck Collectie’. Deze collectie wordt inmiddels meer dan anderhalf decennium beheerd door Museum Geelvinck.
In tegenstelling tot in de landen om ons heen is – ondanks verschillende pogingen daartoe – het nooit gekomen tot een groot nationaal muziekinstrumentenmuseum, zoals landen om ons heen die kennen (denk bij voorbeeld aan: Cité de la Musique in Parijs en het MIM in Brussel). De collectie in het Kunstmuseum Den Haag is al decennia voor het publiek vrijwel onzichtbaar. Sedert enkele jaren heeft het Rijksmuseum de draad wel opgepakt, maar het blijft bescheiden. Muziek- en muziekinstrumentencollecties worden in Nederland stiefmoederlijk behandeld. Behoud van collecties is vooral afhankelijk van gemeentelijk politiek en met name particulier initiatief. Omdat vele collecties en de daaruit voortkomende kleine particuliere musea hun ontstaan vinden in de jaren ’70 is hun situatie momenteel ongewis: de generatie, die deze tot stand hebben gebracht, loopt op zijn einde en er is nauwelijks opvolging. Het huidige politieke klimaat is eveneens ongunstig. Inmiddels zijn in de afgelopen jaren al verschillende muziekinstrumentencollecties opgeheven, zoals bijv. de collectie, vakbibliotheek en archieven van het Accordeon- en Harmonicamuseum ‘De Muse’ in Malden, dat na 22 jaar als gevolg van gemeentelijke bezuinigingen in 2020 gedwongen werd te sluiten. In 2021 werd de collectie geveild.
Nationaal beleid voor de collecties met bespeelbare historische muziekinstrumenten en het daaraan gerelateerde levend erfgoed van gespecialiseerde ambachten, die deze instrumenten restaureren, stemmen en bespeelbaar houden, ontbreekt volledig.
Oplossingsgerichte actie
In de afgelopen twee decennia heeft Museum Geelvinck een breed internationaal netwerk opgebouwd. Zij is actief binnen de wereldkoepel van muziekinstrumentenmusea ICOM Music (CIMCIM), REMA-Europees Netwerk Oude Muziek en andere gremia. Tussen 2012 en 2020 hebben wij jaarlijks een internationaal symposium georganiseerd om de stakeholders voor het levend erfgoed van de fortepiano bijeen te brengen. Ook zijn wij al ruim een decennium geleden gestart met de aan ons toevertrouwde klavierinstrumenten bespeelbaar terug te plaatsen in de historische gebouwen, waar deze oorspronkelijk ook ooit gestaan hebben.
Inmiddels zijn in het samenwerkingsverband Geelvinck Muziek Musea verschillende acties gestart om de problematiek te adresseren; dit zowel op landelijk als op internationaal niveau, onder meer in het kader van de Faro Conventie. Zo loopt momenteel het door Europees geld gesteunde Tune-In.eu project; hierin werken wij samen met onder meer International Music Council (onder UNESCO), REMA en EMA-Early Music America. Zowel in Nederland als internationaal hebben wij contact met een groot aantal gespecialiseerde collectes, restauratoren, musici, festivals en andere stakeholders. We hebben het thema geadresseerd bij ICOM Music, ICOM ICLCM, ICOMOS, Europa Nostra, Centre Européen de la Musique, European Heritage Alliance en CDCPP (Raad van Europe). Samen met onder meer Europa Nostra zijn wij gestart dit thema bij de Europese Unie aan te kaarten. Daarnaast hebben wij afgelopen december de start van de opzet voor een internationaal netwerk van stakeholders gelanceerd: het European Historic Keyboard Network.
Accuut Probleem
Maar onze positie in Nederland is als gevolg van bezuinigingen nu steeds benarder geworden. In 2017 kon te nauwer nood voorkomen worden, dat het (Geelvinck) Pianola Museum haar gebouw in Amsterdam moest opgeven; door publieke acties kon dit gemeentelijke besluit alsnog worden teruggedraaid. Eind 2019 werd het Geelvinck Muziek Museum Zutphen door de gemeente Zutphen gedwongen het haar in 2016 beschikbaar gestelde gebouw te verlaten. Vorig jaar moest het Harmonium Museum Nederland haar gebouw in Barger-Compascuum (Veenpark) na twee decennia verlaten en heeft Museum Geelvinck ook deze kerncollectie onder zijn hoede genomen.
Dit voorjaar werd het Conservatorium van Amsterdam door bezuinigingen gedwongen zijn steun aan Museum Geelvinck terzake de Sweelinck Collectie na bijna twee decennia te beëindigen. Nu de financiële steun daarvoor stopt, zijn wij genoodzaakt in september onze vestiging in de Posthoornkerk te Amsterdam – Geelvinck Early Piano Museum – te sluiten. Daarmee verdwijnt de locatie, waar studenten van het conservatorium het hele jaar door 24/7 zich ermee kunnen bekwamen, musici er kunnen oefenen en CD-opnames gemaakt kunnen worden; ook de vakopleiding voor pianotechnicus maakte er gebruik van. In plaats van een breed spectrum aan historische klavierinstrumenten, rest voor de studenten nog slechts een handje vol, die in het conservatorium opgesteld staan en slechts beperkte beschikbaarheid hebben. Deze bezuinigingsmaatregel heeft eveneens tot gevolg dat de financiële bodem onder de collecties muziekinstrumenten, die Museum Geelvinck beheert, is weggevallen. Uitsluitend door middel van rigoureuze en radicale sanering kan het museum zijn toekomst borgen. Dat betekent dat het leeuwendeel van de deze collecties zal moeten worden opgeheven. Dit zou dan onherroepelijk resulteren in het verdwijnen van het merendeel van deze instrumenten, naar verwachting door verkoop naar het buitenland, zo niet door destructie.